Ten laatsten male…
Ten laatsten male…
Nico van Ginkel, 1955 - 2025
Wageningen, 2 januari
Sterven is nog hard werken. Je lichaam sluit langzaam alle functies af, maar het hart blijft doorgaan. Ik kijk naar mijn vriend. Zijn ademhaling stopt steeds een tijdje, en ik denk dat het voorbij is. Maar telkens begint het opnieuw, en blijkt hij zelfs nog kracht te hebben om te gaan verliggen. Toch kan het elk moment gebeurd zijn...
Zijn stem is inmiddels te zwak om zich verstaanbaar te maken. Gelukkig heb ik nog even met hem kunnen praten, al zouden de gesprekken in een andere context betekenisloos zijn. Ik had hem gevraagd of ik wat voor hem kon doen, waarop hij "ga lekker zitten" had geantwoord. Typerend voor Nico; meer belang hechten aan jouw comfort dan aan zijn eigen behoeften.
Later vroeg hij nog: "Wat hebben ze hierna gepland?"
Geen idee wat hij ermee bedoelde, maar ik plakte er zelf maar een betekenis aan.
"Ik weet niet wat hierna komt," antwoordde ik. "Laat het maar gewoon gebeuren."
En dat was het laatste gesprek dat ik met hem voerde.
Zijn zus is naar huis om te lunchen. Ik was aanvankelijk van plan om, zodra ik mijn koffie op had, ook te gaan. Maar al snel bedacht ik me. Voor Nico; ik wilde niet dat hij alleen zou zijn. En voor mezelf; als ik ga, is het voorbij. Dan zie ik hem nooit meer.
Dus ik blijf.
Hij slaapt. Af en toe wordt hij wakker. Als hij me ziet, verschijnt er een brede glimlach op zijn gezicht. Elke keer opnieuw.
Ik vraag me af wat ik voor hem kan doen. Ik herinner me dat er voor mijn Oma psalmen gezongen werden toen zij op haar sterfbed lag, maar Nico is verstokt atheïst; hem zou ik daar geen plezier mee doen. Ik besluit een ander lied te zingen. Het lied dat ik van hem geleerd heb.
Ik hef 'de Internationale' aan. Ik zing niet uit volle borst, zoals ik gewoonlijk doe. Nee; mijn stem klinkt zacht. Ik moet de woorden door mijn keel knijpen.
Tranen biggelen over mijn wangen.
"Makkers, ten laatsten male," zing ik haast fluisterend,
"tot de strijd ons geschaard,
en d'Internationale zal morgen heers' op Aard."
Het loopt tegen vieren. Ik moet de kinderen ophalen.
Zelfs als Barbara mij geen berichtje had gestuurd, had ik geweten dat het tijd is om te vertrekken. Gelukkig komen Nico's zus en zwager net op dat moment terug.
We spreken af contact te houden, en ik neem afscheid.
Ik keer terug naar het land der levenden; Nico slaapt.
Veenendaal, 3 januari
Zodra ik de kinderen weer heb weggebracht, ben ik van plan om door te rijden naar de hospice. Het blijkt niet meer nodig.
Al vroeg in de ochtend belt Nico's zus. En ik weet waarom.
Na het telefoontje wil ik huilen, maar meer dan wat gesnik kan ik niet produceren. Het is alsof het verdriet mijn lichaam niet wil verlaten. Ook als Barbara mij condoleert en troostend een knuffel geeft, blijft het verdriet vastzitten.
Het is aan mij om de rest in te lichten. Ik besluit eerst Baukje te bellen; zij was degene die de laatste jaren het meest met Nico op pad ging.
Ik denk dat ze weet waarom ik bel. Ik heb immers een grondige hekel aan telefoneren, dus als ik uit eigen beweging bel is er wat aan de hand.
Toch moet ik uitspreken wat er aan de hand is.
Vanuit mijn opleiding, lang geleden, weet ik dat je bij slecht nieuws maar beter niet om de hete brij heen kan draaien. Ik kom direct to the point en houd het zakelijk.
Aan het eind van de zin breekt er een traan door, maar daar blijft het bij.
Het gesprek is kort. Ik heb nog niet veel details te delen.
Nadat ik de mededeling in de groep heb gegooid, kruip ik achter de computer. Terwijl ik het persbericht schrijf, komen de reacties binnen. Iedereen is verdrietig, natuurlijk.
Ik heb geen tijd om verdrietig te zijn. Ik moet dat persbericht schrijven.
Of liever gezegd: om maar niet te erg verdrietig te zijn, kruip ik in mijn functie. Ik heb een taak te vervullen, en daardoor hoef ik niet stil te staan bij mijn verdriet.
Het schrijven gaat mij makkelijk af. Ik wist al een tijd dat ik dit bericht zou moeten schrijven, en had er dus al veel over nagedacht. En er was natuurlijk al best wat materiaal over Nico's verdiensten, waar ik uit kon shoppen.
Voor ik het weet is het af.
Ik zucht. Er is - gelukkig - nog iets dat ik moet doen.
Ik denk terug aan de laatste keer dat ik hem thuis bezocht, daags nadat hij uitbehandeld was.
"Heb je al een beeld over je uitvaart?" Had ik hem gevraagd.
"Geen preek," antwoordde hij resoluut. "Daar geloof ik niet in."
Dat was duidelijk.
"Vind je het leuk," vroeg ik voorzichtig, "als ik dan een praatje houd?"
"Oh ja," had hij geantwoord. "Dat is wel een leuk idee."
"Dan ga ik de Internationale zingen," grapte ik. Zelfs onze zwaarste gesprekken kenmerkten zich door grote hoeveelheden luchtigheid en humor. En voor het eerst sinds hij ziek werd, zag ik een twinkeling in zijn ogen en een zich gestaag verbredende grijns op zijn gelaat verschijnen. Hij lachte en wreef in zijn handen, zoals ik hem door de jaren heen vaak heb zien doen. "Dat is geweldig," riep hij vrolijk uit, "ik zie het helemaal voor me."
Terugkijkend ben ik blij dat ik hem nog één keer uitbundig blij te hebben mogen zien.
En dus ben ik hem een toespraak verschuldigd. Ik ben vastbesloten er iets moois van te maken. Ik zucht nog een keer diep en weemoedig. Dan klik ik een nieuw document aan...
Veenendaal, 8 januari
Omdat het koud is, besluit ik met de auto te gaan. Binnen Veenendaal doe ik dat eigenlijk nooit, maar op de fiets zou ik een muts op moeten zetten - en dan zou mijn haar door de war gaan. En ondanks, of misschien juist omdat Nico niets gaf om uiterlijk vertoon wil ik er op mijn best uitzien. Nico is het als geen ander waard om je best voor te doen; zeker vandaag.
Op de parkeerplaats zie ik Wilma.
Misschien is de zorg voor mijn uiterlijk een zinloze exercitie geweest, misschien wist ze al dat ik de laatste tijd slecht slaap. Eigenlijk sinds mijn laatste bezoek aan de hospice. Ze kijkt me bezorgd aan.
"Zie je er tegenop?" Vraagt ze.
"Ik heb eerder gesproken op een begrafenis," antwoord ik, "en ik heb eerder een kist gedragen. Het komt goed."
Vlak voor de condoleance begint, vraagt de uitvaartbegeleider mij binnen te komen. Ik schud handen met Nico's familie. Sommigen ken ik van eerdere ontmoetingen of als oudere versies van de foto's in zijn woonkamer.
Ik neem plaats aan het einde van het rijtje.
De deur gaat open; mensen komen binnen.
Hoewel we niet iedereen hebben kunnen bereiken, en niet iedereen in de gelegenheid was om te komen, was er toch nog een behoorlijke opkomst.
Het gros van de mensen ken ik.
De sfeer is informeel en gemoedelijk. Nico zou zich er thuisvoelen.
Tegen tweeën loopt de ruimte leeg. Mensen nemen afscheid, wensen me sterkte. Jaap Pilon, die me bij binnenkomst had omhelst, geeft me nog een hand. "Volgende keer dat we elkaar tegenkomen," zei ik tegen mijn oude leraar, "liever ergens anders." Hij glimlachte.
Uiteindelijk zijn alleen Nico's twee families over.
Zijn echte familie, en zijn SP-familie.
Gezien de kleinschaligheid van de bijeenkomst is besloten om niet naar de aula te gaan, maar in de koffieruimte te blijven. Dit past ook beter bij Nico.
De uitvaartbegeleider vraagt mij m'n toespraak te houden.
Ik sta op en loop naar voren, iets meer naar het midden van de kring. Ik vertelde over Nico's tijd in de SP, en over mijn vriendschap met hem. Het valt mij mee hoe droog ik het houd. Ik kan mijn verhaal goed neerzetten, zonder gehinderd te worden door tranen of overmannende emoties.
Soepeltjes praat ik mij richting het eind van mijn toespraak, en dan daalt het besef in. Zoals ik een kleine week eerder niet weg wilde uit de hospice, zo wil ik nu dat mijn toespraak afloopt. Want dan zou het voorbij zijn.
Het einde komt echter ongenadig; mijn verdriet welt op.
"Nico was loyaal aan zichzelf, aan zijn idealen, aan de partij en aan zijn vrienden," sluit ik af, terwijl mijn ogen warm en vochtig worden. "Je kon met hem strijden, drinken, lachen en praten. Hij stond altijd voor je klaar, zonder er iets voor terug te vragen."
De laatste zin spreek ik alsnog huilend uit:
"Nico was een ware kameraad."
Daarna brengen we Nico weg.
De kist zakt; we nemen afscheid.
Ten laatsten male...
- Zie ook:
- Jan Breur
Reactie toevoegen