Rijkdom en inkomensongelijkheid; deel 2
Rijkdom en inkomensongelijkheid; deel 2
In deel 1 vertelde ik, dat Robeyns wel zes redenen noemde om tegen té grote rijkdom te zijn. In dit deel gaan we de eerste drie daarvan eens wat nader bekijken.
Superrijkdom is niet erg ethisch.
Hier komt het denken van Aristoteles weer terug. Weliswaar leefde hij in een totaal andere tijd dan wij (384 tot 322 v.Chr.), maar toch hebben we nog wel wat aan zijn gedachtengoed. Zoals bekend houdt de economie zich bezig met de verdeling van schaarse goederen. Maar in tegenstelling tot nu was voor hem economie ook een stuk ethiek. Altijd gaat het bij hem om de afweging tussen doel en middelen. Bij Aristoteles is het doel van de mens een goed en deugdzaam leven te leiden. Dat doe je door het vermijden van extremen, goed of slecht.
Een beetje rijkdom voor iedereen is prima omdat dit kan helpen bij het leiden van een goed leven, maar de grens van 'natuurlijke rijkdom' wordt voor hem bepaald door wat nodig is voor jouw huishouden. Ga je daarna (eindeloos) door met vermogensvorming, dan is dat onnatuurlijke rijkdom en dat acht Aristoteles verwerpelijk: steeds meer geld is het nieuwe doel geworden en heeft de plaats ingenomen van het juiste doel (=goed leven). Deze veelgeldverzamelaars raken los van de ethiek, nemen meer dan hun faire deel en dat leidt tot hebzucht en zelfcorruptie.
Superrijkdom brengt de democratie in gevaar.
Een beetje welvaart is niet alleen goed voor onze autonomie, vrijheden en kwaliteit van leven, maar stelt ons ook in staat om als burger deel te nemen aan het politieke proces. Immers, je hoeft je dan niet meer voortdurend zorgen te maken over een dak boven je hoofd en brood op de plank.
Maar extreme rijkdom is een gevaar voor datzelfde politieke proces, omdat het een bedreiging betekent voor politieke gelijkheid van burgers, een kernwaarde voor elke democratie. Samengevat betekent politieke gelijkheid: "one man, one vote"; ieder moet een gelijke kans krijgen om invloed te hebben op de politieke processen en de collectieve besluitvorming.
Echter, voor extreem rijken is het niet zo moeilijk om met hun geld meer politieke invloed te kopen. Als een rijk iemand grote donaties doet aan een politieke partij krijgt hij daarmee invloed op de keuzes van die partij (wiens brood men eet, diens woord men spreekt). Eigenlijk is dit gewoon politieke corruptie, maar bepaalde praktijken zijn al zo gewoon en wijdverbreid, dat we er vaak al niet eens meer bij stil staan. Maar bij politiek gaat het om besluitvorming over en handhaving van beleid, dat betaald wordt met belastinggeld en dat is opgehaald bij álle belastingbetalers en niet alleen maar bij die 'gulle gevers'.
In veel landen (zoals bijvoorbeeld de USA) hoef je jezelf niet eens verkiesbaar te stellen als je niet kunt beschikken over zeer, zeer veel geld. Dus ben je dan vaak zelf al zeer rijk en heb je bovendien nog eens veel 'vrienden', die dat ook zijn. Als dit normaal wordt verandert een democratie in een plutocratie: een klein groepje mensen heeft het hier voor het zeggen en niet alle burgers samen.
Daar komt bij, dat extreme rijkdom vaak samenvalt met het 'grootkapitaal' van o.a. internationals, dat hierdoor een veel grotere invloed op het politieke beleid krijgt dan gewone arbeiders of mensen uit het MKB.
Hoe het allemaal werkt kan je snappen aan de hand van ons 'klimaatakkoord van 2018': de rekening komt in hoge mate bij de burgers te liggen en de bedrijven hoeven maar in beperkte mate zelf de kosten van hun vervuiling te betalen en krijgen zelfs subsidies.
Als een rijk iemand geld investeert in politieke doelen, dan kost dit hem in eerste instantie wel geld, maar hij kan ermee proberen te bereiken, dat zijn rijkdom en de processen waardoor hij die verdient, beschermd worden.
Door Superrijkdom wordt de ecologische plicht niet nagekomen.
Centraal hierbij staat de vraag in hoeverre wij gebruik mogen maken van de aanwezige natuurlijke hulpbronnen: schoon water, delfstoffen, vruchtbare bodem, etc. Al die zaken zijn in beperkte mate aanwezig op onze aarde, en dat betekent, dat we de plicht hebben om ons gebruik van die bronnen moeten beperken vanwege instandhouding van natuur en klimaat en leefbaarheid van toekomstige generaties mensen en dieren.
In de afgelopen decennia hebben we daar niets van terechtgebracht: we verbruiken alle aanwezige fossiele brandstoffen, we putten de bodem uit, wij laten de biodiversiteit afnemen. Kortom wij plunderen de ecosystemen op aarde en verpesten onze atmosfeer door een overmatige CO2-uitstoot.
Natuurlijk doen wij hier allemaal aan mee, maar helaas is het zo, dat superrijken ook hierbij een onevenredig groot deel voor hun rekening nemen: ze consumeren meer, ze wonen luxer, ze vliegen meer, ze hebben meerdere auto’s, etc. en al hun activiteiten blijken een hogere CO2-uitstoot te hebben dan van gewone burgers. Maar daarbij komt nog, dat zij hun vermogens verdienen door investeringen in de industrie. En daar weten zij al jaren, dat fossiele brandstoffen onze aarde en het klimaat verpesten. Maar ze deden er nauwelijks iets aan en staan daarvoor ook nu -nu de klimaatsituatie urgent geworden is- niet te trappelen. Hun eigenbelang weegt kennelijk zwaarder dan het collectieve belang.
In het derde en laatste deel bespreek ik de drie andere redenen Robeyns noemt en kijk ik met haar mee naar de mogelijke oplossingen.
Reactie toevoegen